Die kleine
Een jongetje staat aan een bosje op de parking van de supermarkt te huilen. Met zwaar gesnotter kijkt hij Hilde, de chef van de winkel die hem toevallig vond, aan. Zij krijgt alleen “mama” van de jongen te horen. Met horten en stoten blijft hij het woord tussen het snikken door herhalen. 'Zeg me eens, hoe heet je?’ '… mama … ma…’ ‘Neen, zo heet je niet. Ik weet dat jij je mama zoekt, maar door hier zo te roepen, zal dat niet lukken. Ik wil je mama mee helpen vinden, maar dan moet ik wel weten hoe je heet!’ ‘… snif … mama, ik wil mama …’ ‘Kom eens hier jongen, we zullen haar samen zoeken. Geef mij een flinke hand, zo gaan we ze zeker vinden.’ ‘… mama … mama …’ Luid brult het kind door de tranen heen. ‘mamaaa, …’ ‘Zal ik mee roepen? Dat zal niet veel helpen. Zullen we het in de winkel gaan doen. Daar moeten we het misschien niet doen. Je mama is je daar waarschijnlijk zelf aan het zoeken.’ Het lukt haar eindelijk het snikkend k