De trein
‘Papa, waarom staat de trein stil?’ ‘We mogen nog niet vertrekken, jongen. Het is nog geen tijd.’ ‘Waarom is het nog geen tijd, papa. Tijd is er toch altijd?’ ‘Voor deze trein is het nog niet de juiste tijd om te vertrekken. Daarom staan we nog stil.’ ‘Papa, wanneer vertrekken we dan?’ ‘Wanneer de conducteur aangeeft dat we kunnen vertrekken.’ … ‘Hoor, papa, een fluitje. Waarom fluiten ze in een station, papa?’ ‘Dat was de conducteur, jongen. Zo weten we dat het tijd is om te vertrekken. Nu hoor je de deuren toegaan.’ … ‘Rijdt de trein altijd zo traag, papa?’ ‘Wanneer die direct snel zou rijden, zou jij vallen, jongen. Ga maar zitten, seffens val je nog.’ ‘Maar papa, de trein rijdt toch niet snel.’ ‘Wacht maar, jongen.’ … ‘Ja papa, nu rijdt die wel snel. Zie, dat is plezant, hé. Nu is dat precies of alles traag is, hé papa.’ ‘Ja jongen. Dat zal je later wel leren op school waarom dat zo lijkt. Natuurlijk stappen de mensen even snel als altijd. En die